1770: Het Bloedbad van Boston

Het Bloedbad van Boston (the Boston Massacre, door de Engelsen ook wel the Boston Riot genoemd), was een incident dat plaatsvond op 5 maart 1770, toen Britse roodrokken vijf burgers vermoordden. Deze gebeurtenis was een van de aanleidingen voor de opstand van de Brits-Amerikaanse koloniën, die uiteindelijk leidde tot de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog. Tegen het eind van de achttiende eeuw hadden de Britten meer troepen in Boston gesitueerd, hetgeen leidde tot een gespannen situatie met veel kloppartijen tussen soldaten en burgers. Toen op een gegeven moment de soldaten bedreigd werden door een grote menigte, openden zij het vuur. Daarbij werden drie burgers ter plekke gedood en elf raakten gewond, waarvan er nog twee achteraf overleden.

Achtergrond

In 1768 waren er troepen van het Britse leger naar Boston gestuurd om de Britse autoriteiten daar te helpen de zogenaamde Townshend Acts ten uitvoering te brengen. Deze Townshend Acts waren een serie wetten die door het Britse parlement was opgesteld met betrekking tot het bestuur en de belasting van de Amerikaanse koloniën. Het doel van deze wetten was om koloniale gouverneurs en rechters te maken die onafhankelijk waren van de koloniën, om op deze manier effectievere middelen te krijgen om de Amerikaanse medewerking in handelsregelingen te garanderen. Bovendien wilden ze het recht vastleggen dat het parlement de koloniën om belasting kon vragen.

De kolonisten protesteerden dat deze Townshend Acts een schending waren van de natuurlijke, handels- en constitutionele rechten van de Britse onderdanen in de koloniën. Boston was een van de plekken waar het verzet tegen deze wetgeving het sterkst was. Het Massachusetts House of Representatives begon een campagne tegen de Townshend Acts door een petitie naar Koning George te sturen, om hem te vragen de Townshend Revenu Act, de belastingwet, terug te roepen. Ook vroegen zij door middel van een nieuwsbrief aan andere koloniale verenigingen om zich aan te sluiten bij de verzetsbeweging.

In Groot-Brittannië raakte Lord Hillsborough, die onlangs was aangenomen als Koloniale Secretaris, bezorgd door de acties van het Massachusetts House. In april 1768 stuurde hij een brief naar de gouverneurs in Amerika, waarin hij hen beval de koloniale verenigingen te ontmantelen als deze zouden antwoorden op de nieuwsbrief van het Massachusetts House. Bovendien beval hij de gouverneur van Massachusetts, Francis Bernard, om het Massachusetts House de brief terug te laten nemen. Het Massachusetts House weigerde dit echter. De Townshend Acts waren zo impopulair in Boston dat de douanebeambten om assistentie vroegen van het leger en de marine. Commandeur Samuel Hood stuurde daarop het oorlogschip HMS Romney, dat in mei 1768 in de haven van Boston arriveerde. Op 10 juni 1768 nam de douane het schip de Liberty in beslag, een sloep van een van de belangrijkste handelaren in Boston, John Hancock. Het schip zou betrokken zijn geweest bij smokkel. De Bostonaren, die al boos waren vanwege de Romney en haar kapitein, begonnen in opstand te komen. De douane vluchtte vervolgens naar Castle William.

Omdat de situatie in Massachusetts zo instabiel was, beval Hillsborough generaal Thomas Gage, de opperbevelhebber van Amerika, om zoveel strijdkrachten naar Boston te sturen als hij nodig achtte. In oktober 1768 kwam de eerste van vier regimenten aan in Boston. Vanaf dat moment ontstonden er schermutselingen tussen burgers en soldaten. In 1769 werden twee regimenten weer weggehaald uit Boston, maar er bleven er twee achter. En toen een jongen van elf, Christopher Seider, door een douaneofficier werd gedood op 22 februari 1770, ontstonden er nog meer spanningen.

Het Bloedbad van Boston

Incident

Het Bloedbad van Boston begon vroeg in de avond op 5 maart in de King Street, die tegenwoordig bekend staat als de State Street, om precies te zijn voor de neus van soldaat Hugh White, een Britse schildwacht die op wacht stond bij het Boston Custom House. Een jonge pruikenmakersleerling genaamd Edward Gerrish riep tegen een Britse beambte, kapitein luitenant John Goldfinch, dat deze de rekening nog niet betaald had aan zijn meester. Goldfinch had dat echter wel degelijk gedaan, en negeerde de belediging. Gerrish vertrok, maar kwam een paar uur later met een aantal vrienden terug. Hij bleef klagen, en de burgers begonnen stenen te gooien naar Goldfinch. Gerrish wisselde beledigingen uit met soldaat White, die zijn post verliet, de jongen uitdaagde, en tegen zijn hoofd sloeg met zijn musket. Hierop ging een van Gerrish’ vrienden, Bartholomew Broaders, de discussie aan met White. Dit trok natuurlijk een grotere meute aan.

Naarmate de avond vorderde, werd de menigte groter en rumoeriger, en bleef soldaat White lastigvallen. Op een gegeven moment werden er klokken geluid, wat normaal het teken was voor een brand in de stad, maar de massa werd enkel groter en dreigender. Meer dan vijftig burgers daagden White en Goldfinch uit voor een gevecht. Toen de menigte groter werd, realiseerden de Britse soldaten zich dat de situatie gauw uit de hand zou lopen. Soldaat White verliet zijn wachtpost en trok zich terug op de trappen van het Custom House, met zijn rug tegen een gesloten deur. Op korte afstand bevond zich Kapitein Thomas Preston, die vanaf de Main Guard de situatie zag escaleren. Hij stuurde een stuk of acht soldaten en een officier, met bajonetten gewapend, naar het Custom House om soldaat White te bevrijden. Preston en zijn ondergeschikte James Basset kwamen al gauw daarna. De soldaten bewogen zich naar de nu lege wachtpost, maar de menigte begon hen te verdrukken. Op dit punt aangekomen begonnen ze hun musketten te laden en voegden zich bij soldaat White op de trappen van het Custom House. Toen de menigte, geschat op zo’n driehonderd of vierhonderd mensen, hen nog dichter naderde, vormden ze een halve cirkel.

De meute bleef de soldaten lastigvallen en begon met sneeuwballen en andere kleine voorwerpen te gooien. Een van de soldaten, Hugh Montgomery, werd met een knuppel tegen de grond geslagen door Richard Holmes, een lokale herbergier. Toen de soldaat weer in de benen was gekomen, schoot hij, en later gaf hij toe dat hij “Damn you, fire!” (“Schieten, verdomme!”) had geroepen. Er wordt aangenomen dat Kapitein Preston niet het bevel tot schieten zou hebben gegeven, omdat hij voor de geweren stond, tussen zijn mannen en de menigte. De meute daagde de soldaten uit door “Fire” (“schiet”) te roepen. Er was een pauze van ondefinieerbare lengte; toen schoten de soldaten de meute in. Ze raakten elf mensen. Drie ervan stierven meteen: Samuel Gray, James Caldwell en Crispus Attucks. De zeventienjarige Samuel Maverick, die achterin de meute door een weerkaatsende kogel werd geraakt, stierf een paar uur later. Patrick Carr nog eens twee weken later. Om de vrede te bewaren, besloten de Britse autoriteiten de volgende dag om alle troepen uit het centrum van Boston weg te halen. In plaats daarvan trokken ze zich terug in Castle William, op het Castle Island in de haven. Op 27 maart werden de soldaten, Kapitein Preston, en vier andere mensen die op dat moment in het Customs House aanwezig waren, beschuldigd van moord.

Townshend Acts

Proces van de soldaten

Kapitein Preston en de soldaten werden gearresteerd en zouden in de Suffolk County Court berecht worden. De overheid was vastbesloten om de soldaten een eerlijk proces te geven, zodat er geen vergelding van Britse kant zou komen, en zodat de gematigden in Boston niet vervreemd zouden raken van de Patriotten. Het probleem was echter dat geen enkele advocaat uit Boston de soldaten wilde verdedigen, omdat zij dachten dat dit een slechte carrièrestap zou zijn. Uiteindelijk stuurde Preston een wanhopig verzoek aan John Adams en smeekte hem om aan de zaak te werken. Adams was een belangrijk man onder de Patriotten en overwoog op dat moment om de politiek in te gaan, maar desalniettemin besloot hij de soldaten te helpen en zo een eerlijke rechtszaak te garanderen. Adams, Josiah Quincy II en Robert Auchmuty verzorgden de verdediging. Samuel Quincy en Robert Treat Paine verzorgden de rechtsvervolging. Om de gemoederen wat meer tot rust te laten komen werd het proces maanden uitgesteld, hetgeen in die tijd ongewoon was. De juryleden kwamen bovendien allemaal niet uit Boston. Preston werd uiteindelijk vrijgesproken, omdat de jury niet overtuigd was dat hij het bevel tot schieten had gegeven. Hij werd apart van de anderen berecht en zijn proces duurde zes dagen.

De soldaten werden een maand na Preston berecht. Adams stelde dat de soldaten bedreigd waren door de meute, die volgens hem bestond uit een verzameling wilde jongens, negers, Ieren en zeebonken. Volgens hem hadden de soldaten het recht om zichzelf te verdedigen en waren daarom onschuldig. En als ze niet bedreigd waren maar alleen geprovoceerd, dan waren ze schuldig aan doodslag, niet aan moord. De jury was het eens met Adams, en zes soldaten werden vrijgesproken. Twee soldaten werden echter schuldig bevonden aan doodslag, omdat er een overweldigende hoeveelheid bewijs was dat zij recht de meute ingeschoten hadden. Echter, omdat het hun eerste overtreding was, kreeg Adams het voor elkaar dat hun straf (die anders de doodstraf zou zijn geweest) werd veranderd in het brandmerken van de duim in een openbare terechtzitting. Het lijkt erop dat de jury geloofde dat de soldaten zich wel bedreigd hadden gevóeld door de meute. Het vijfde slachtoffer, Patrick Carr, bevestigde dit in de laatste woorden voor zijn dood, twee weken na de schietpartij.

Grafsteen van geexecuteerde soldaten

Gevolgen

In 1858 besloot Boston de dag te gaan herdenken, en in 1888 werd er een monument opgericht in de stad om de gestorven burgers te herdenken en de redenen voor de Amerikaanse Revolutie. Elk jaar word op 5 mei het Bloedbad van Boston nagespeeld.

Het Bloedbad van Boston wordt beschouwd als een van de belangrijkste gebeurtenissen in de periode waarin de weerstand tegen Koning George III en Groot-Brittannië steeds meer toenam. Elk van deze gebeurtenissen volgde een bepaald patroon: Groot-Brittannië deed een poging om zijn gezag te doen gelden, en vervolgens raakten de kolonisten steeds meer geërgerd door de strengere regelgeving. Gebeurtenissen zoals de Tea Act en de daaropvolgende Boston Tea Party zijn voorbeelden van de steeds slechter wordende relatie tussen Groot-Brittannië en de Amerikaanse koloniën. Het duurde vijf jaar voor het, na het Bloedbad, tot een echte revolutie kwam, maar het Bloedbad kondigde in feite de gewelddadige opstand al aan. Het toonde ook aan hoe de Britse autoriteiten het verzet in de koloniën eerder aanwakkerden dan wisten te sussen.

Monument van Bloedbad van Boston
1764: Sugar Act1773: The Boston Teaparty

Voorpret-alarm! Reizigers vertellen reizigers, campers (truck-camper & C-25) & presentaties
Kom 23 of 24 maart naar de Reizigersbeurs
Kom naar een infodag met special guests, zoals Travel Texas en indianen.
Meld je gratis aan